In de kerk waarin ik opgroeide werden pasgeborenen niet gedoopt, maar ‘opgedragen’. Ze werden getoond aan de gemeente en er werd gebeden. Iets uit dat minimale, sobere ritueel is mij altijd bijgebleven. In mijn puberteit hadden we een voorganger die bad, dat wanneer de baby ‘het verschil zou weten tussen z’n rechter- en z’n linkerhandje’, ook het besef van God steeds deel van zijn of haar leven zou mogen zijn. Dat vond ik toen een opmerkelijk gebed en ik ben er nog steeds niet uit wat de man er precies mee bedoelde. Het raden ernaar en denken erover heeft me wel ergens gebracht. Als ik in één zin de betekenis van het gebed zou moeten duiden, dan zou ik nu zeggen: het leven bestaat uit tegenstellingen, waarmee alleen te leven valt vanuit het vertrouwen op de Ene.
Donker en licht, warm en koud, mannelijk en vrouwelijk, goed en kwaad, vrijheid en noodzakelijkheid en de ultieme tegenstelling: leven en dood. Waar je ons bestaan ook beetpakt en bekijkt, overal kom je tweedelingen en tegenstellingen tegen. En naarmate we meer analytisch kijken en meer te weten komen, neemt het belang van die tweedelingen niet af. Zo heeft de hersenwetenschap ontdekt, hoe de twee hersenhelften heel verschillende processen voor hun rekening nemen. Maar ook binnen die hersenfuncties komt het ‘twee’ van de dingen terug. Niet alleen in de wereld die we met onze twee ogen waarnemen, maar ook in ons denken daarover. Waar en niet waar, enerzijds en anderzijds, vullen onze gedachten in een constante interne dia(!)loog.
Existentieel
Soms zijn die tegenstellingen prachtig: de manier waarop Rembrandt licht en donker met elkaar laat spelen en in zijn verbeelding van de ontvangst van de Verloren Zoon de Vader een mannelijke en een vrouwelijke hand laat geven; mooi om naar te kijken, ontroerend, hoe meer je ervan weet. Juist waar tegenstellingen elkaar ontmoeten, kunnen diepe existentiële ervaringen ontstaan. Zonsopkomst en zonsondergang, een goede vrijpartij en zelfs de nabijheid van de dood kunnen ons een dieper besef van het leven bijbrengen.
Eenduidig
Mooi dus, die tegenstellingen. Maar niet alleen maar mooi. Als het ontdekken van het verschil tussen linker- en rechterhandje slechts tot vredig inzicht en schoonheidservaringen zou leiden, dan was dat gebed niet zo intrigerend en noodzakelijk geweest. Het lijkt er eerder op, dat we in het gewone dagelijkse bestaan moeite hebben met die gespleten werkelijkheid. Bewust of onbewust maakt ze ons onrustig en bang. Vandaar dat we ons liever vastgrijpen aan iets eenduidigs. We stellen mannelijk boven vrouwelijk of andersom, betogen dat we volkomen vrij zijn of juist helemaal biologisch bepaald, en om niet gek te worden van ons eigen denken kiezen we uitgangspunten en ontwikkelen we dogma’s. De verdeeldheid proberen we aan de kant te duwen of in te passen in een meer kloppend verhaal.
Allen voor één
Zo lijkt het erop, dat sommige mensen rust vinden door zich helemaal te vereenzelvigen met een ideaal, een club, een land. Als je helemaal ondergaat in een oranje massa, is het leven immers even heerlijk eenduidig. Maar ook geüniformeerd ten strijde trekken kan de kracht geven om zelfs de grootste tweedeling – die tussen leven en dood – onverdeeld aan te kunnen. De verschrikkingen en de verscheurdheid van lijden en dood staan immers in dienst van een hogere eenheid, waardoor alles bij elkaar gehouden wordt en zin krijgt. Pas na afloop van de strijd, als de werkelijkheid zich weer aandient, blijkt het doel van het geweld helemaal niet zo nobel te zijn geweest, openbaren zich de trauma’s, en zijn we weer plots gewone mensen vol tegenstellingen.
Vluchtwegen
Ook in het christendom is de neiging volop aanwezig om angst, onrust en innerlijke verdeeldheid op te lossen door middel van theorieën en idealen die eenheid scheppen. Door een ‘eigenlijke werkelijkheid’ te denken boven of achter de wereld die we dagelijks ervaren. Door deze wereld alleen te zien als een voorportaal en niet écht serieus te nemen, of door ‘eeuwig leven’ juist zo in te vullen, dat we nu al volledige rust, vrede, gezondheid en harmonie kunnen ‘claimen’. Zo proberen we als christen de weg dwars door de tegenstellingen heen te omzeilen en de confrontatie met de verwarrende werkelijkheid te ontlopen.
Dwars erdoor
Volgens mij staat dat haaks op wat Christus ons leert. Hij laat zien dat vertrouwen op de Ene juist een weg opent, die het leven in deze verscheurde werkelijkheid, in mij en om mij, mogelijk maakt.
Ik kan mijn heen en weer geslingerd denken, de hoogten en diepten van mijn gevoel onmogelijk zelf tot rust te brengen. Ik zou niet anders kunnen dan verdringen, verabsoluteren, mezelf eindeloos kwellen of roekeloos heilig verklaren. Het onder ogen zien, aanvaarden en liefhebben van die tot op het diepst van alles en iedereen verdeelde werkelijkheid lukt mij maar op één manier: door mijn eigen overlevingspogingen te staken en alles in vertrouwen uit handen te geven. Aan de Ene, ja, van wie ik geloof -vraag me niet het logisch uit te leggen- dat Hij in een Mens aan een kruis alle tegenstellingen een plek geeft. Alle lengte en breedte, alle hoogten en diepten, alle links en rechts, alle vreugde en verdriet komen samen in een liefdevol hart op dat snijpunt. Dat klinkt allemaal heel vroom en lyrisch, maar het gaat over alledaags bestaan. Over durven leven, durven liefhebben. Over van de plaats komen waar ik keer op keer lamgeslagen dreig stil te vallen.
Toen ik op mijn achttiende gedoopt werd (in die kerk, ja), kreeg ik een bijbeltekst mee uit Jesaja: ‘Met uw eigen oren zult u een woord van achter u horen: dit is de weg, bewandel die. Dit voor het geval u naar rechts of naar links zou gaan.’ Dus probeer ik maar te wandelen door deze prachtige, absurde wereld. Elke dag een stukje, het ene been voor het andere, het andere voor het één.
Geert Jan Blanken
Als ik twee vragen mag stellen…
Is geloof ook de weg om te leren leven met de tegenstelling geloof-ongeloof, of is dat per definitie niet mogelijk? Met betrekking tot het ongeloof in de gelovige zelf, maar ook erger nog, in alle niet-gelovigen? Want het christendom is wel erg mooi voor christenen, maar niet voor de rest…
En waar geloofd wordt in een eeuwig hierna, valt dit tijdelijke bestaan toch ook niet meer serieus te nemen? Tijdelijkheid valt weg tegenover eeuwigheid, het wordt oneindig waardeloos, als een enkele druppel in een oceaan en dan nog veel minder.
Hallo Floris,
Geen geringe vragen die je stelt.
Ik doe een poging:
Als geloof in de eerste plaats een (toe)vertrouwen is, en minder een ‘voor waar houden van’, dan kun je inderdaad zeggen dat de tegenstelling ‘geloof-ongeloof’ in ‘geloof’ doorleefd kan worden. Het heen-en-weer geslingerd worden kan samengaan met de rust van het ‘nochthans’ vertrouwen. “Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp” is een paradoxale gebed dat daarbij past.
In het omgaan met de tegenstelling gelovigen-niet gelovigen, krijgt dit vertrouwen volgens mij vooral de vorm het ‘niet-oordelen’. Verschillen in (on)geloofsopvatting zijn spannend om het in uit te houden. De verleiding is dan weer om alles universalistisch op te rekken, zodat we allemaal ‘eigenlijk’ toch hetzelfde geloven, óf je eigen positie zo in te nemen dat de rest van de wereld aan de andere kant van de antithese belandt. Een gelovige hoeft volgens mij geen van beiden te doen.
Pure eeuwigheid is ondenkbaar. De poging tot een voorstelling leidt al snel tot gedachten zoals jij die verwoordt: de denker en alles wat van waarde lijkt verdwijnen in het zwarte gat van het niet-zijn.
Pure tijdelijkheid is even onvoorstelbaar.
Wij zijn een synthese van tijdelijkheid en eeuwigheid (Kierkegaard) en we staan voor de opgave om ons toe te vertrouwen (daar zijn we weer) aan dit concrete bestaan. Dit bestaan dat te triviaal lijkt om serieus te nemen. Deze plek tussen engel en dier waardoor we niet met de tijd samenvallen, maar er ook niet boven uit kunnen stijgen is blijkbaar onze bodemloze biotoop.
Dan is vertrouwen op de Ene, die van Jezus zegt: “dit is Mijn Zoon” een wezenlijke oriëntatie: Hier en nu en in dit samengaan van tijdelijk en eeuwig moet en mag het allemaal gebeuren: hier en nu mogen we vanuit de Liefde leren leven.
Het speculeren over het ‘hoe en wat’ van de eeuwigheid na het bestaan zoals wij dat kennen is volgens mij niet nuttig. Dat worden al snel nogal speculatieve constructies, gebouwd met de bouwstenen van nu…
Bedankt voor uw reactie!! Ik zag pas een paar weken later dat u gereageerd had. Maar wil er graag nog even op doorvragen.
Als het gaat om de tegenstelling ‘geloof-ongeloof’ in de zin van ‘voor waar houden van’, kan ik me goed voorstellen dat geloof in de zin van ‘vertrouwen’ helpt om met die tegenstelling te leven. Alleen vind ik toevertrouwen dan wel weer ver gaan. Als is een vertrouwen dat zich niet toevertrouwt misschien geen echt vertrouwen. Maar gaat het dan om de bekende ‘sprong’? En klopt het dat het veeleer een manier is om met de gespletenheid te leven, dan dat het de gespletenheid wegneemt?
Als het gaat om de tegenstelling ‘geloof-ongeloof’ in de zin van (toe)vertrouwen, kan ik logisch al niet begrijpen dat de these tevens de synthese kan zijn. Noch existentieel. Angst en wantrouwen jegens God en het ‘nochtans’ verjagen toch juist de rust van het vertrouwen? Door zich door het geloof te laten leiden en het ongeloof in het genoemde gebed voor God neer te leggen, neemt het wantrouwen wellicht af. Maar waar de spanning oploopt of het geloof zelfs de zwakkere is, is de weg van dat gebed niet (meer) toegankelijk, omdat de spanning verlammend of het wantrouwen blokkerend is. Of is die weg altijd toegankelijk, desnoods door een kille keuze?
Dat vertrouwen in de vorm van niet-oordelen de tegenstelling tussen gelovigen en niet-gelovigen kan uithouden, spreekt me erg aan. Echter, ik vraag me af of we niet wel noodzakelijk onze positie zo in moeten nemen dat de rest van de wereld aan de andere kant van de antithese belandt. Iedere positie is toch een negatie? En daarbij: is het christendom niet wezenlijk antithetisch? Is uitverkiezing niet de meest ultieme vorm van antithese denkbaar? Sloot God zelf niet 5.000 (Bijbelse) jaren lang alle niet-Israëlische volken buiten? Kunnen we er onderuit te stellen dat degenen die ieder transcendent besef verloren hebben, verkeerd terecht gaan komen? Wellicht zou Kierkegaard me het “strijd gij om in te gaan” voorhouden. Maar ik kan en wil m’n ogen er niet voor sluiten. En u zult er alleen vanwege uw werk al ook uitgangspunten in moeten hebben.
Wat voor mij volstrekt onvoorstelbaar is, is een vorm van werkelijkheid zonder de dimensie ‘tijd’. Over eeuwigheid kan ik dan ook niet anders denken dan als ‘oneindige tijd’. Dat is inderdaad niet denkbaar als concept. Maar in haar concrete betekenis denk ik wel voelbaar. Maar misschien begrijp ik het gewoon niet goed; ik begreep ook niet wat u met ‘pure tijdelijkheid’ bedoelde.
Echter, het woord ‘eeuwigheid’ wordt in de Bijbel vaak gebruikt en moet in die context dan ook een concrete betekenis hebben. De Bijbelschrijvers moeten er iets mee bedoeld hebben. “We weten gewoon niet wat eeuwigheid is” vind ik dan ook een dooddoener die daar geen recht aan doet. De vraag die daarom in me opkomt, is hoe u omgaat met woorden van Jezus zelf als “Dan zal Hij zeggen ook tot degenen, die ter linker hand zijn: Gaat weg van Mij, gij vervloekten, in het eeuwige vuur, hetwelk den duivel en zijn engelen bereid is” en “En dezen zullen gaan in de eeuwigen pijn; maar de rechtvaardigen in het eeuwigen leven” en teksten als “Met vlammend vuur wraak doende over degenen, die God niet kennen, en over degenen, die het Evangelie van onzen Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn. Denwelken zullen tot straf lijden het eeuwig verderf, van het aangezicht des Heeren, en van de heerlijkheid Zijner sterkte”? Zegt dat u nog iets? Of beseften de mensen Jezus en Paulus gewoon nog niet dat we niet kunnen spreken over het hiernamaals?
Eeuwigheid bij Kierkegaard lijkt een nieuwe betekenis te krijgen. Volgens mij staat er ook in het nawoord van ‘wat de liefde doet’ dat het bij Kierkegaard verschillende betekenissen heeft. In ‘de ziekte tot de dood’ gaat het om het zelf en duidt ‘eeuwigheid’ er volgens mij op dat we vanwege het Geest-zijn niet met de tijd samenvallen, en misschien ook een besef hebben van de eindeloosheid van de tijd. Maar het is geen pleidooi voor een menselijk eeuwig bewustzijn of iets dergelijks, toch?
Excuus voor de lengte, voel u vooral niet verplicht snel te reageren!
Hoi Floris,
Nu ik je reactie weer eens nalees begrijp ik wel dat ik het beantwoorden een paar keer voor me heb uitgeschoven: je zegt/vraagt nogal wat, en wie ben ik om op dat soort complexe zaken een antwoord te moeten geven, of daar zelfs maar een poging toe te kunnen doen.
Naast die complexiteit is er nog iets anders dat me fascineert, en misschien wel een paar keer afhield van een reactie: ik ben benieuwd welke persoonlijk/existentiële vragen er zitten achter je filosofisch/metafysische vraagstelling. Dat is geen ‘beschuldiging’; integendeel. Iedereen heeft mijns inziens z’n existentiële positie die de wil tot begrijpen kleurt en stuurt.
Met name rond de vragen van eeuwigheid, voorbestaan, oordeel is een persoonlijk belang of een persoonlijke drijfveer tot weten evident.
Zelf ben ik ooit ‘ernstig’ door Kierkegaard aan het denken gezet via een passage in “De Ziekte tot de Dood” waarin hij een personage opvoert dat heel erg bezig is met het voortbestaan na de dood, daar veel over nadenkt en allerlei vragen aan de predikant stelt. (Hoe zou dat voortbestaan zijn? Zullen we onze dierbaren herkennen? Etc.) Kierkegaard zegt over dat personage dat zijn belangstelling voor zijn zelf en wat daarmee gebeurt bij de dood niet betekent dat hij zijn zelf zo waardevol vindt dat hij het a.h.w. wil veilig stellen, nee, het probleem is dat deze man geen zelf is! Met andere woorden: in diapositief zegt Kierkegaard dat als je een zelf bent, de vraag naar het wat en hoe van ons voortbestaan gewoon niet relevant meer zijn. Nogmaals, daar heb ik veel van geleerd. Over mezelf, over de angst die achter veel van mijn intellectuele vragen schuilging. En over Kierkegaards ‘boodschap’, die niet aflatend focused op het in contact staan met deze concrete werkelijkheid. Dat kan pas als ik het eeuwige, de Eeuwige erken en me tot Hem verhoudt, maar die verhouding kan alleen maar plaatsvinden in het vertrouwend in het leven staan. De handeling die we geloof noemen is een voortdurend ‘worden aan de wereld’. Zo vaag als dat moge klinken, zo concreet is dat. En concreet betekent bij Kierkegaard niet alleen ‘niet metafysisch’, maar ook ‘niet onmiddellijk’. Beide zijn extreme abstracties. In de wereld die ik bewoon, waar ik onderdeel van ben, maar die ik nog wel moet durven betreden en liefhebben, zijn tijdelijkheid en eeuwigheid synthetisch verbonden aanwezig. In het liefhebbend handelen is die synthese in balans, en komen de vragen naar voortbestaan, oordeel en zaligheid tot rust in het vertrouwen.
Met wat Kierkegaard o.a. aanduidt als ‘herhaling’ bedoelt hij de beweging waardoor de geest, die inderdaad niet samenvalt met de tijd, de tijd vrijwillig beaamt en met haar durft samen te vallen in een ‘tweede primitiviteit Of, beter: een soort onmiddellijkheid die geen terugkeer is naar een eerdere (want de mens is nooit onmiddellijk) maar een voor het eerst in contact komen met ‘het Ogenblik’.
Nou ja. Tot zover eerst maar even.
GJ